De anatomie van het paard

Paarden worden onderverdeeld in verschillende rassen. Zo heb je bijvoorbeeld de KWPN en de Ijslander. Deze rassen zullen in ons profielwerkstuk het meest aan bod komen. WE zullen vaak het dressuurpaard noemen en daar valt de KWPN onder. Wat voor het ene paardenras ideaal is qua bouw, kan voor het andere een tekortkoming zijn. Door de bouw van het paard kun je de paarden gaan onderverdelen in rassen. Men wil voor verschillende paardensporten de ideale bouw hebben van het paard om een zo goed mogelijke prestatie te leveren in de sport. Zo moet je dus de goede bouw hebben om goed te kunnen springen, om snel te kunnen gaan, om bepaalde oefeningen te kunnen doen en om goede gangen neer te kunnen zetten, hierbij komen dan ook de extra gangen kijken.

Wij gaan in dit hoofdstuk dus kijken hoe het paard in elkaar zit, de anatomie, en hoe de bouw de bewegingen van het paard kan beïnvloeden. Hierbij bekijken wij de volgende paardensoorten: dressuurpaard en de IJslander.

 

Het exterieur van het paard:
I. Voorhand (hoofd, hals, voorbeen)
II. Middenhand (rug, borstkas, buik)
III. Achterhand (bekken, achterbeen)

1. Oren 20. Schoft 39. Flank
2. Maantop 21. Schouder 40. Liesstreek/liespool
3. Voorhoofd 22. Boeg 41. Rug
4. Ogen 23. Voorborst 42. Lendenen
5. Slapen 24. Onderborst 43. Kruis/croupe
6. Neusrug 25. Borst 44. Heupgewricht
7. Neus 26. Elleboog 45. Staartwortel
8. Neusvleugels/-gaten 27. Onderarm 46. Staart
9. Snuit 28. Voorknie 47. Billen
10. Mond/Lippen 29. Pijp 48. Draaier/heupgewricht
11. Kin 30. Kogel/kootgewricht 49. Dij/dijbeen
12. Kingroeve 31. Koot 50. Broekspieren
13. Kaakboog 32. Kroonrand 51. Kniegewricht/-schijf
14. Wang 33. Hoef 52. Schenkel
15. Keelgang 34. Vetlok 53. Spronggewricht
16. Nek 35. Spoor 54. Hak
17. Manenkam 36. Zwilwrat 55. Kootholte
18. Manen 37. Borstkas met ribben
19. Hals 38. Buik

De Voorhand

De voorhand van het paard is het hoofd, de hals, de schouders, de voorbenen en de voorvoeten.

Hoofd

Het hoofd van het paard heeft geen invloed op de bewegingen die het paard kan maken, wel heeft het invloed op hoe de mens naar het dier kijkt. Zo wil je dus op een schoonheidswedstrijd dat het paard een sprekend hoofd heeft. Met een sprekend hoofd wordt bedoeld dat je het hoofd en de uitdrukkingen van het paard kan zien als iets moois, liefs of zelfs schattigs. Het paard kan ook een brutale of gemene uitdrukking hebben op zijn hoofd.

Dit allemaal kun je zien door de stand van zijn ogen, oren, neusgaten en aftekeningen op zijn hoofd. Zo laat de eerste afbeelding een “boos” kijkend paard zien. De tweede en de derde afbeelding laten echter een “lief” hoofd zien. De vierde afbeelding toont een paard met een maanoog (een wit/blauw gekleurd oog) dit geeft vaak een rare uitdrukking en niet alle mensen kunnen dit waarderen. Het doet een beetje spookachtig aan.

 

Hals

De vorm en de bouw van het hals van een paard hebben invloed op de bewegingen die het paard kan maken. Dan kijken we vooral naar de lengte van de hals en naar de hoek die de hals maakt met de schouders.

Dressuurpaarden hebben over het algemeen een lange hals, in de sport ziet men graag een lang gespierde en indrukwekkende hals, dit komt doordat het gewicht van de dressuurpaarden naar voren gaat en ze dit allemaal zelf moeten dragen. Dit komt doordat hun motor, hun kracht bij hun achterbenen zit. Het paard geeft dus kracht met zijn achterbenen waardoor hij het met zijn voorhand moet opvangen en dus moet dragen. De hals en de borst, wat in het volgende stukje ook wordt toegelicht, heten samen de front van het paard. In de dressuursport wil men dus een indrukwekkende front zien. [7]

 

 

IJslanders hebben een korte hals. Zij hebben in verhouding met hun kortere hals een gespierde hals. Dit is zodat het paard goed bewegingen omhoog kan maken. Ze hebben wel een minder gespierde hals als dan een dressuurpaard.[7]

 

Schouders

De schouders van het paard hebben invloed op de bewegingen van het paard. Hier wordt er met name gekeken naar de hoek die de hals met de schouders maakt. De steilheid van de schouder heeft invloed op de paslengte van het paard, hoe steiler de hoek hoe moeilijker het paard lange paslengtes kan maken. [8]

 

Bij dressuurpaarden is die hoek aflopend. Een aflopende hoek zorgt voor een vloeiende beweging naar voren. Een dressuurpaard kan daarom ook ‘mooie’ soepele bewegingen maken met zijn voorbenen. Het dressuurpaard kan door zijn aflopende hoek in zijn schouder goed grotere paslengtes maken. [7,8]

 

 

Bij IJslanders is die hoek steiler dan bij dressuurpaarden, wel kunnen sommige IJslanders zowel bewegingen naar voren maken als bewegingen omhoog, dit is te zien in verschillende gangen zoals de tölt en telgang. De IJslander kan dus zowel korte paslengte als langere paslengtes maken.[7,8]

 

Voorbenen

De voorbenen hebben een groot invloed over hoe het paard staat en beweegt. De stand van de voorbenen zijn hierbij erg belangrijk. Men ziet één stand als de goede/normale stand. Daarom wordt er in dit stukje toegelicht hoe de goede stand eruit ziet en ook hoe de slechte standen eruit zien. Om de beenstanden van een paard te kunnen beoordelen, moet het paard ‘vierkant’ staan en op vlakke bodem, dit is zodat het paard zijn lichaamsgewicht gelijkmatig over zijn vier benen verdeeld is. Om de voorbenen goed te kunnen beoordelen moet men van opzij en van voren de benen bekijken.

 

Eerst kijken we naar de voorbenen van opzij:

  • Stand nummer 1: Deze stand wordt de normale stand genoemd. Zoals het op het plaatje bovenstaand afgebeeld wordt met de loodlijn, de rode streep, hoort het als een rechte lijn van de bovenbeen via de knie door te gaan naar de kogel. Deze loodlijn is aangebracht op de plek waar de benen precies doormidden wordt verdeeld. [5]
  • Stand nummer 2: Deze stand wordt de gestrekte stand genoemd. Op het bovenstaande plaatje zie je dat het onderbeen en de hoef ver naar voren staan gestrekt. Deze stand heeft een erfelijke factor die vaak op een aandoening van de voorhoef duidt, bijvoorbeeld op hoefbevangenheid. Een paard met een dergelijke beenstand vertoont minder snelle gangen, de voorbenen slijten sneller en er kunnen dus veel eerder en sneller blessures ontstaan.[5]
  • Stand nummer 3: Deze stand wordt de ondergeschoven stand genoemd. Op bovenstaande plaatje kun je zien dat de bovenbeen op een rechte lijn staat met de hoef en dat het onderbeen ver naar achteren staat. Deze stand kan op erfelijke bouw berust worden, maar men kan het ook zien als gevolge van pijn, het paard wil hierbij de achterzijde van de ondervoet ontlasten. Bij een aantal aandoeningen binnen de hoornschoen kan het paard bij pijn in de achterste hoef helft ook behoefte hebben het been vóór de loodlijn te zetten. Een paard met een ondergeschoven stand heeft een minder groot ondersteuningsvlak.[5]
  • Stand nummer 4: Deze stand wordt de bokbenige stand genoemd, ook wel ‘in de knieën staan’. Wat je op bovenstaande plaatje kunt zien is dat het been allerlei hoeken maakt, de knie staat op een rechte lijn met de hoef. Deze stand komt vooral veel voor bij oudere paarden die veel hebben gewerkt, dit zijn meestal ren- en springpaarden. Deze paarden willen het pees- en bandapparaat van het onderbeen ontlasten. Deze afwijking kan ook aangeboren zijn. Vaak duidt deze stand op een zwakke voorhand.[5]
  • Stand nummer 5: Deze stand heet ‘hol in de knieen’. Wat op bovenstaande plaatje wordt afgebeeld is dat de knie te ver naar achteren staat, dus hol, en dat de hoef daardoor ook te ver naar achteren komt te staan. Deze stand is het omgekeerde van bokbenigheid. Deze afwijking is vaak aangeboren en veroorzaakt een onevenredige belasting van de banden, pezen en peesscheden van de voorbenen, die daardoor veel te lijden hebben. Deze stand kan daarom snel blessures veroorzaken. Echter als deze stand in lichte mate aanwezig is, dan hoeft het paard geen afwijkende gangen te vertonen of blessures te krijgen. Dergelijke paarden hebben wel eens de neiging te struikelen.[5]

 

De voorbenen bekeken van voren:

  • Stand A: Deze stand wordt de normale stand genoemd. Zoals je op bovenstaande adbeelding kunt zien is dat de lijn die in het midden getekend is, die is in het midden van alles. Het paard is hierdoor doormidden verdeeld, de benen lijken elkaars spiegelbeeld. [5]
  • Stand B: Deze stand wordt de bodemnauwe stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de twee hoeven dichter bij elkaar staan, ze raken elkaar niet. Bij deze stand toont het paard een waggelende gang met kans op strijken. Door zwaardere belasting zal de buitenhelft van de hoeven zwaarder worden belast dan de binnenhelft. Gewrichten en hoeven slijten onevenredig. Dergelijke paarden hebben vaak scheve hoeven, dat de ene kant van de hoef bijvoorbeeld hoger is dan de andere kant. [5]
  • Stand C: Deze stand wordt de bodemwijde stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding zie je dat de twee hoeven ver van elkaar staan, de hoeven staan nog wel recht naar voren en niet wijzend opzij.  Bij deze stand wordt de binnenhelft van de hoeven meer belast dan de buitenhelft. Dit geldt ook bij de gewrichten, waardoor onregelmatige slijtage optreedt. Dit kan dus makkelijker blessures veroorzaken. Een paard met deze stand toont afwijkende gangen aan.[5]
  • Stand D: Deze stand wordt de toontrederige stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de hoeven naar elkaar toe staan, de hoeven staan zo dicht op elkaar dat ze elkaar aanraken. De voetassen wijken bij een loodrechte beenstand naar binnen uit. Soms toont maar één voorbeen deze afwijking. Het gevolg van deze stand is dat het steunvlak verkleind wordt. Ook vindt er een onregelmatige belasting van de gewrichten plaats. De paarden met deze stand tonen een maaiende gang. [5]
  • Stand E: Deze stand wordt de Franse stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de voeten verder van elkaar afstaan, de hoeven staan scheef wijzend naar buiten toe. Deze stand komt voor bij loodrechte beenassen, waarbij echter de voetas van voren gezien een afwijkende hoek naar buiten maakt. Door deze stand heeft het paard een groter steunvlak dan normaal en er is sprake van een onregelmatige belasting van de gewrichten. Het paard toont een scheppende gang, wat wil zeggen dat na het optillen van de voet dat het been een boog naar binnen beschrijft voordat de voet weer wordt neergezet. De kans op strijken is groot.[5]
  • Stand F: Deze stand wordt de O-benen genoemd, ook wel ‘wijd in de voorknieën’. Op bovenstaande plaatje kun je zien dat de hoeven zo dicht bij elkaar staan dat ze elkaar aanraken en zoals de naam zegt staan de benen in een O-vorm en is het wijd in de voorknieën. Bij deze stand wordt de binnenzijde van het voorkniegewricht sterker belast dan de buitenzijde, wat onregelmatige slijtage en een onregelmatige gang tot gevolg heeft. Hierbij heb je ook grote kans op blessures. Men zegt dat dergelijke paarden ‘maaien’. Met de voorbenen wordt na het optillen van de voeten voordat ze weer worden neergezet een boog naar buiten gemaakt. [5]
  • Stand G: Deze stand wordt de X-benen genoemd, ook wel ‘nauw in de voorknieën’. Op bovenstaande plaatje zie je dat de hoeven ver van elkaar afstaan en daarbij ook scheef staan en wijzend naar buiten zoals de naam zegt staan de benen in een soort X-vorme en is het nauw in de voorknieën. Bij deze stand worden de buitenkanten van de voorkniegewrichten zwaarder belast. Deze stand heeft een onregelmatige gang ten gevolg, met grote kans op strijken van de voorbenen. Bij X-benigheid treden gemakkelijk beengebreken op en blessures. Velen veulens hebben hier last van.[5]

Wat men in de dressuur wil zien zijn lange dunne benen. Met die lange dunne benen kunnen de paarden langere bewegingen naar voren maken.

IJslanders zijn in het geheel veel compacter dan andere paarden. Ze hebben kortere maar toch wel krachtige voorbenen.

 

 

Voorvoeten

De voorvoeten hebben ook invloed op de bewegingen die het paard kan maken, de stand van de voet moet goed zijn en verschillende vormen van de voet zijn bij bepaalde bewegingen beter dan andere vormen. Men ziet één stand als de goede/normale stand. Daarom wordt er in dit stukje toegelicht hoe de goede stand eruit ziet en ook hoe de slechte standen eruit zien. Om de voetstanden van een paard te kunnen beoordelen, moet het paard ‘vierkant’ staan en op vlakke bodem, dit is zodat het paard zijn lichaamsgewicht gelijkmatig over zijn vier benen verdeeld is. Om de voorvoeten goed te kunnen beoordelen moet men van opzij de voeten bekijken.[5]

 

 

  • Stand A: Deze stand wordt de normale stand genoemd. Zoals het op het plaatje hiernaast afgebeeld wordt met de loodlijn, de rode stippellijn, en hierboven wordt de loodlijn met een zwarte lijn afgebeeld, hoort het als een rechte lijn via de knie door te gaan naar de kogel. De hoek van de voetas, de gele stippellijn, is ongeveer 45 graden. [5,11]
  • Stand B: Deze stand wordt de steile kootstand genoemd. Bij deze stand staan de koten onder een grotere hoek dan 50 graden ten opzichte van de grond. Men noemt een paard met deze stand een paard dat steil in de koot staat. Door deze stand wordt de schok van de op de grond neerkomende hoef minder goed afgebroken en is er sprake van extra slijtage van de gewrichten. De steile kootstand ziet men wel bij oudere paarden die door slijtage ‘in de knieën’ staan. Paarden met deze voetstand hebben vaak veel en zwaar werk verricht. Deze afwijkende stand duidt ook wel op pijn in de ondervoeten. De steile kootstand zorgt er namelijk voor dat de verzenen van de voorhoeven worden ontlast en daardoor minder afslijten. Paarden die steil of kortgekoot zijn, hebben een stotende gang, waardoor zij niet prettig onder het zadel zijn. [5]
  • Stand C: Deze stand wordt week of zwak gekoot genoemd. Bij deze stand is de voetashoek kleiner dan 45 graden. Men zegt dat deze stand ‘diep doortreden’, wat extra slijtage vooral van de buigpezen betekent, van de voet tot gevolg heeft. Zo een voetstand komt nog wel eens voor bij rassen met van nature naar verhouding lange kootbeenderen, bijvoorbeeld Engels volbloed. Een weke kootstand gaat vaak samen met slecht ontwikkelde spieren en gewrichten.[5]
  • Stand D: Deze stand wordt beervoetigheid en bokhoef genoemd. Beervoetigheid is een stand waarbij de voetas naar voren gebroken is, er is dan sprake van sterke slijtage van de buigpezen, banden en peesscheden op de achtervlakte van het kootgewricht. Bij lage verzenen is de voetas naar achteren gebroken.[5]

  • Bij de dressuurpaarden wil men de normale stand zien van voeten. Bij IJslanders mogen de voeten ook wat hoger/steiler zijn. De hoef zelf is dan hoger/steiler. Dit is zo omdat ze daarmee beter bewegingen kunnen maken omhoog.

Het middenrif

Het middenrif van het paard is de borst, de rug en de buik.

Borst

De borst van het paard heeft, zoals het in het kopje hals hierboven kort voorbij is gekomen, invloed op de bewegingen van het paard. Hoe langer de borst van het paard is, hoe hoger de bewegingen van de benen zijn. Dit komt doordat een langere borst staat voor meer mogelijkheid tot spieropbouw en die spieren kunnen de benen hoger optillen tijdens het lopen. [7]

Bij een dressuurpaard wil je juist bewegingen naar voren maken en niet naar boven, zij hebben dus een kortere borst, de hals is lang en eindigt bijna waar de voorbenen beginnen. Op het plaatje hieronder kun je zien dat de borst begint onder de witte speeksel vlekken. [7]

 

 

IJslanders hebben ook een langere borst in verhouding met de kortere hals. Zij hebben een langere borst om die extra gangen zoals de tölt te kunnen doen, de tölt is een gang die namelijk een veel hogere beweging bij de voorbenen heeft dan de draf. Op het plaatje hieronder kun je het ook goed zien, waar het wedstrijdlint zit begint de borst. [7]

 

Rug

De rug van het paard heeft een erg groot invloed op de bewegingen die het paard kan maken. De rug kan strak, week, kort en lang zijn en dat heeft allemaal verschillende invloeden op de bewegingen die eruit komen of eruit kunnen komen.

Een dressuurpaard heeft een weke rug, niet kort en niet lang. Bij een dressuurpaard moet je namelijk een losse rug hebben om de oefeningen en bewegingen te kunnen maken die wij van hen willen zien, daar is een weke rug voor nodig omdat hij zich anders vastzet in zijn rug en zich dus niet door de oefeningen heen kan brengen. [7]

 

 

Zo heeft een IJslander een korte en strakke rug, hiermee kan hij de gangen maken die andere paarden niet kunnen. [7]

 

 

Buik

De buik van het paard heeft niet erg veel invloed op de bewegingen van het paard, het paard moet niet te dik of te dun zijn en bij bepaalde paardensporten zie je meer dunnere paarden dan bij andere paardensporten. Als een paard te dik is is het moeilijk om de ribben te voelen en als een paard te dun is voel je en zie je de ribben duidelijk.

 

 

Bij dressuurpaarden zie je dat de buiken rond zijn, ze zijn niet te dik, ze zijn eerder gespierd. Dressuurpaarden moet gespierd zijn om de verschillende oefeningen makkelijker te kunnen uitvoeren.

IJslanders hebben ook een ronde buik, wel is het veel minder rond dan bij de dressuurpaarden en dat komt omdat hun buiken ook minder gespierd zijn. Dit is omdat de IJslanders kracht uit hun benen haalt tijdens het uitvoeren van de gangen.

De achterhand

De achterhand van het paard zijn de bekken, de achterbenen en -voeten, de kruis en de staart.

Bekken

De bekken van de paarden hebben veel invloed op de bewegingen van het paard, ze hebben ook betrekking tot de stand van de benen, de stand van de benen wordt verder verteld bij het kopje achterbenen.

Bij dressuurpaarden wil men zien dat de bekken los zijn, dit is zodat het paard flexibel is en goed zijn benen onder zijn lichaam kan treden, wat men verzamelen noemt. Het ondertreden van de benen kan alleen als de bekken goed flexibel en gespierd zijn. Het ondertreden van de benen is bij dressuurpaarden niet alleen bij verzameling nodig, ook bij pirouettes, uitgestrekte draf, vliegende wissels, achterwaarts en bij de piaff. Het plaatje hieronder laat een pirouette zien, hierbij kan je goed zijn dat de bekken kantelen en dus goed flexibel en gespierd zijn. De verzameling wil men vaak zien bij oefeningen in de dressuursport, daarom moeten de bekken van de dressuurpaarden goed zijn.[7]

 

 

Bij IJslanders heb je ook losse bekken. Het paard moet goede gespierde en flexibele bekken hebben zodat hij goed kracht vanuit zijn achterbenen kan halen, dit doet een IJslander door middel van verzameling te gebruiken. Het plaatje hieronder laat een IJslander zien in tölt, je kunt zien dat het paard zijn achterbenen onder zijn lichaam treedt, de IJslander maakt hier echter niet een hoge beweging naar boven.[7]

 

 

Op de afbeelding hieronder kun je een IJslander zien in telgang, hierbij zie je hoe het paard zijn achterbenen onder zijn lichaam zet.

 

Achterbenen

De achterbenen hebben een zeer groot invloed op de bewegingen die het paard kan maken. Hier kijk je vooral naar de stand van de benen. Men ziet één stand als de goede/normale stand. Daarom wordt er in dit stukje toegelicht hoe de goede stand eruit ziet en ook hoe de slechte standen eruit zien. Om de beenstanden van een paard te kunnen beoordelen, moet het paard ‘vierkant’ staan en op vlakke bodem, dit is zodat het paard zijn lichaamsgewicht gelijkmatig over zijn vier benen verdeeld is. Om de achterbenen goed te kunnen beoordelen moet men van opzij en van achteren de benen bekijken.[5]

 

 

Eerst kijken we naar de achterbenen van opzij:

  • Stand nummer 1:  Deze stand wordt de normale stand genoemd. Zoals het op bovenstaande afbeelding afgebeeld wordt kun je een loodrechte lijn trekken vanaf de kont naar de hak en de onderbenen van het paard naar de onderkant van het paard zijn benen en de kogel  tot de grond. [5]
  • Stand nummer 2: Deze stand wordt de ondergeschoven stand genoemd, ook wel de ‘onder zich staande stand’. Op bovenstaande afbeelding zie je dat de onderbenen, de hak en de kogel van het paard ver naar voren staan, wat de naam dus ook uitlegt. De benen staan letterlijk ondergeschoven en ze staan onder het paard. Deze stand van de achterbenen kan aangeboren zijn, maar ook duiden op pijnlijke voorhoeven omdat het paard deze wil ontlasten. Door deze afwijkende stand krijgen de achterbenen een groter deel van het lichaamsgewicht te dragen. Het gevolg is extra slijtage en minder ruime bewegingen van de achterbenen.[5]
  • Stand nummer 3: Deze stand wordt de gestrekte stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de onderbenen, de hak en de kogel van het paard achter de lijn staan, de benen staan dus gestrekt. Deze stan van de achterbenen kan aangeboren zijn, dit kun je vooral bij tuigpaarden terug vinden. De stand gaat gepaard met minder ontwikkelde rug- en lendenspieren. Paarden met een dergelijke beenstand zijn niet zo geschikt als rijpaard.[5]
  • Stand nummer 4: Deze stand wordt de sabelbenigheid. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat alleen de onderbenen en de kogel ver naar voren staan. Deze afwijking komt voor bij de achterbenen en wordt wel kromme benen genoemd. Sabelbenigheid kan vroegtijdige slijtage van het spronggewricht tot gevolg hebben, waardoor harde beengebreken als hazehak en spat kunnen ontstaan.[5]

 

 

De achterbenen bekeken van achter:

  • Stand nummer 1: Deze stand wordt de normale stand genoemd. Zoals je op bovenstaande afbeelding kunt zien is dat de lijn die in het midden getekend is, die is in het midden van alles. Het paard is hierdoor doormidden verdeeld, de benen lijken elkaars spiegelbeeld.[5]
  • Stand nummer 2: Deze stand wordt de wijde stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding zie je dat de twee hoeven ver van elkaar staan, de hoeven staan nog wel recht naar voren en niet wijzend opzij. Door de wijde stand slijten sprong- en kootgewrichten onregelmatig. Er bestaat een versnelde kans op beengebreken. Het paard toont een enigszins waggelende gang.[5]
  • Stand nummer 3: Deze stand wordt de bodemnauwe stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de twee hoeven dichter bij elkaar staan, ze raken elkaar niet. Ook bij deze stand is er sprake van onregelmatige slijtage van de gewrichten, met een grote kans op optreden van beengebreken. Het paard toont van achteren een nauwe gang met kans op strijken. [5]
  • Stand nummer 4: Deze stand wordt de Franse stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de voeten verder van elkaar afstaan, de hoeven staan scheef wijzend naar buiten toe. Deze stand komt voor bij loodrechte been assen, waarbij echter de voetas van voren gezien een afwijkende hoek naar buiten maakt. Door deze stand heeft het paard een groter steunvlak dan normaal en er is sprake van een onregelmatige belasting van de gewrichten. Het paard toont een scheppende gang, wat wil zeggen dat na het optillen van de voet dat het been een boog naar binnen beschrijft voordat de voet weer wordt neergezet. De kans op strijken is groot.[5]
  • Stand nummer 5: Deze stand wordt de toontrederige stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de hoeven naar elkaar toe staan, de hoeven staan zo dicht op elkaar dat ze elkaar aanraken. De voetassen wijken bij een loodrechte beenstand naar binnen uit. Soms toont maar één voorbeen deze afwijking. Het gevolg van deze stand is dat het steunvlak verkleind wordt. Ook vindt er een onregelmatige belasting van de gewrichten plaats. De paarden met deze stand tonen een maaiende gang. Deze afwijking komt minder vaak voor bij de achterbenen dan bij de voorbenen.[5]
  • Stand nummer 6: Deze stand wordt de koehakkige stand genoemd. Op bovenstaande afbeelding kun je zien dat de hoeven van elkaar afstaan en dat de knieën naar elkaar toe staan. Dit is te vergelijken met de X-benigheid. Men zegt in dit geval ook wel dat het paard nauw in de hakken staat. Deze afwijking is minder bezwaarlijk dan wijd in de hielen staan, omdat de gang krachtiger en minder afwijkend is. Koehakkigheid komt veel voor en is, indien in geringe mate aanwezig, niet erg bezwaarlijk.[5]

 

Bij dressuurpaarden wil je, net als bij de voorbenen, lange dunne benen zien.

Bij IJslanders hebben net als bij hun voorbenen, korte maar krachtige benen.

 

Achtervoeten

De achtervoeten hebben ook invloed op de bewegingen die het paard kan maken, de stand van de voet moet goed zijn en verschillende vormen van de voet zijn bij bepaalde bewegingen beter dan andere vormen. Men ziet één stand als de goede/normale stand. Daarom wordt er in dit stukje toegelicht hoe de goede stand eruit ziet en ook hoe de slechte standen eruit zien. Om de voetstanden van een paard te kunnen beoordelen, moet het paard ‘vierkant’ staan en op vlakke bodem, dit is zodat het paard zijn lichaamsgewicht gelijkmatig over zijn vier benen verdeeld is. Om de achtervoeten goed te kunnen beoordelen moet men van opzij de voeten bekijken.

 

 

  • Stand A: Deze stand wordt de normale stand genoemd. Zie verder bij voorvoeten.
  • Stand B: Deze stand wordt de steile kootstand genoemd. Van nature is de stand van de koten achter al iets steiler dan die van de voorbenen. Is de stand echter opvallend steiler dan normaal, dan is dat een gevolg van slijtage of een teken dat er met het paard veel op harde bodem is gewerkt. Zie verder bij voorvoeten.
  • Stand C: Deze stand wordt week of zwak gekoot genoemd. Zie verder bij voorvoeten.
  • Stand D: Deze stand wordt beervoetigheid en bokhoef genoemd. Deze stand komt meer voor aan de achtervoeten dan aan de voorvoeten. Zie verder bij voorvoeten.

  • Bij de dressuurpaarden wil men de normale stand zien van voeten. Bij IJslanders mogen de voeten ook wat hoger/steiler zijn. Wat dan hoger/steiler is is de hoef zelf. Dit is zo omdat ze daarmee beter bewegingen kunnen maken omhoog.

Kruis

Met het kruis van het paard wordt er gekeken naar de steilheid ervan, hoever hij zijn achterbenen naar voren kan zetten en hoe hoog hij zijn benen kan optillen. De steilheid van de kruis is voor een paard bepalend of hij een laterale of diagonale aanleg heeft. De kruis van een paard heeft verschillende vormen, zo heb je een aflopende, rechte kruis en een hellende, steile kruis. Deze vormen zorgen voor verschillende bewegingen. Bij een aflopende, rechte kruis krijg je een diagonale aanleg. Bij een hellende, steile kruis krijg je een laterale aanleg. Diagonale en laterale aanleg wordt verder uitgelegd in het hoofdstuk gangen.[7]

 

 

Bij dressuurpaarden zie je een aflopende, rechte kruis, het paard heeft dus een diagonale aanleg. Op het plaatje hieronder kun je goed zien hoe een aflopende, rechte kruis eruit ziet.[7]

 

 

De IJslanders hebben een hellende, steile kruis, het paard heeft dus een laterale aanleg. Hierdoor zijn IJslanders in staat extra gangen uit te voeren. Op het plaatje hieronder kun je goed zien hoe een hellende, steile kruis eruit ziet.[7]

Staart

De stand van de staart van een paard heeft in principe geen invloed op de beweging die een paard kan maken, het heeft eerder invloed op hoe de mens naar het paard kijkt.

Veel paarden gooien hun staart hoog op omdat ze iets heel eng vinden, omdat ze veel kracht gebruiken of als ze veel energie hebben.

Bij dressuurpaarden tijdens het rijden zie je een ‘vliegende/hangende’ staart, zo kun je zien dat het paard ontspannen is, wat men ook wil zien tijdens het rijden. Tijdens de langzamere gangen hangt de staart lager dan bij de snellere gangen. Als het paard een irritatie heeft zoals pijn in de rug of een vlieg ergens op zijn lichaam, dan gaan de paarden heel erg zwiepen met hun staart.[7]

 

 

Bij IJslanders kun je ook een ‘vliegende/hangende’ staart zien. Tijdens de langzamere gangen hangt de staart lager dan bij de snellere gangen, zo zie je dat de staart van de IJslander op het plaatje hieronder hoger hangt dan de staart van de IJslander op het plaatje daaronder. Dit komt doordat de snelheid van het paard op het plaatje hieronder veel hoger is dan de snelheid van het paard op het plaatje daaronder.[7]

 

 

In de tölt gaat de bovenkant van de staart, op het punt van aanhechting met de kont, ritmisch op en neer. In de draf is dit bij IJslanders veel stiller. Zo kan men ook aan de beweging van de staart zien in welke gang het paard loopt. [7]

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb